Van Abdijhoeve naar Stoeterij
Het Hof te Reepingen is één van de drie pachthoven die de Abdij van Vorst bezat in Vollezele.
Maar wie of wat is De Abdij van Vorst?
Het Hof te Reepingen is één van de drie pachthoven die de Abdij van Vorst bezat in Vollezele.
Maar wie of wat is De Abdij van Vorst?
Alles begon in 1096 toen Gilbert van Aalst een schenking deed aan de Abdij van Affligem om een dochterpriorij op te richten bij Lede. Dit was ten tijde van de Kruistochten en deze heer wou een onderdak bieden aan de vrouwen die de kruisvaarders achterlieten. Hij deed dit in eerste instantie voor zijn moeder Oda en zijn zus Lutgard.
Zijn voorgevoel was juist en de heer Gilbert sneuvelde. Fulgentius was de eerste abt van Affligem van 1087 tot 1122 en deze liet de priorij van Lede overbrengen naar Vorst omdat deze parochie in 1105 door de bisschop van Kamerijk aan Affligem was overgedragen.
In de Abdij van Vorst huisde benedictinessen. Toetreding was alleen voor dames van adel. Jonkvrouwen, baronessen, burggravinnen, gravinnen, markiezinnen, hertoginnen van over het huidige Europa traden toe tot de orde. De Abdij van Vorst was niet zozeer een plaats voor vrome zielen, maar zoals de heer Gilbert het wou vooral een beschermd tehuis voor dochters die niet konden of wilden trouwen, of voor weduwen die onbeschermd achterbleven. De adelijke titel en de hoge 'dos’ (een bedrag dat bij intrede moest worden betaald) maakte van de Abdij van Vorst iets exclusief.
De bezittingen van de abdij groeiden dan ook snel aan dankzij talrijke schenkingen, onder meer van de hertogen van Brabant en de burggraven van Brussel. De Abdij van Vorst verwierf verschillende domeinen en hoeven, waaronder grote delen van Vorst, de Sint-Martinuskerk van Burst en deze van Schaarbeek. Tussen 1130 tot 1136 kwam ze in Vollezele in het bezit van drie hoeves, het Hof te Reepingen, het Hof ter Ham en het Hof te Rensberg. Tussen 1776-1777 werd in opdracht van mevrouw de Bousies, laatste abdis van de abdij van Vorst, de huidige Sint-Paulus kerk opgetrokken op de vesten van het oude kleinere kerkje. Net naast de kerk werd een prachtig landhuis met tuin opgetrokken, waarin de Abdij enkele plaatsen ter beschikking van de pastoor van Vollezele stelde, de rest van deze statige woning met aanbouw en tuin was het buitenverblijf van de benedictinessen.
De middengang van deze lichtrijke woning is geflankeerd door twee prachtige imposante deuren. In het bovenlicht zie je zonnestralen en bloemen die vertrekken vanuit een camino schelp! (zie foto's). Hier kon je ten tijde van de benedictinessen een stempel krijgen als getuige van jouw pelgrimstocht. Pelgrims tooiden zich van bij hun vertrek met een Jacobsschelp als herkenningsteken van hun devotie. Deze schelp was niet exclusief voor de bedevaarders die van Santiago de Compostella kwamen. Ook bedevaarders die naar de benediktijnerabdij op de Mont-Saint-Michel trokken, decoreeerden hun tassen met deze schelp. Destijds was het een werk van barmhartigheid om de dragers van deze schelp met het nodige respect te behandelen, te eten te geven en hen een slaapplaats aan te bieden. Of pelgrims via Vollezele naar Moorslede, Dadizele, Oostkerke, Brugge, Halle, Scherpenheuvel,..., Mont-Saint-Michel of tot Santiago de Compostella trokken is niet duidelijk, zeker is dat een camino ten tijde van de middeleeuwen ons Vollezele aandeed.
De werking van de bloeiende abdij werd op brutale wijze stopgezet door de Franse Revolutie. In 1795 werden haar bezittingen aangeslagen en verkocht als nationaal goed. In 1796 werd de gemeenschap opgeheven, maar de zusters waren toen al naar Keulen gevlucht. De zusters kwamen in 1823 terug uit Duitsland. De laatste van hen stierf in 1837.
Op gevel van de kerktoren staat het wapenschild van de Abdij van Vorst en op de schuur van het Hof te Reepingen prijkt de wapenschild van de Benedictijnerorde als stille getuigen van deze tijd.
De eerste gekende pachter van het Hof te Reepingen was Wouter van den Heetvelde en dateert van 1437. De ene pachter volgde de andere op in de loop der jaren. Na 1618 werd Raes Pardaens pachter. Verdere opzoekingen moeten duidelijkheid brengen wie er eigenaar werd van het Hof te Reepingen ten tijde van de Franse Revolutie. Zeker is dat de fam. Th. Demiddeleer - Thienpont in 1835 de hofstede schonken aan hun dochter Rosalia Demiddeleer.
Het is de fam. Demiddeleer die de inkom van de hoeve tussen 1810-1811 heeft uitgebouwd. Om deze klus te klaren hadden ze twee jaren nodig. Dit kan je zien aan de houten latei van de inrijpoort waar het jaartal 1810 staat, terwijl de poort zelf het jaartal 1811 draagt. Ook de windmolen, genaamd 'de Middeleers Molen' gelegen op Craynem of een paar honderd meter verder dan de abdijhoeve was één van hun bezittingen.
De fam. Pardaens - Demiddeleer boerde verder op het Hof te Reepingen en bekleedde destijds de functie van Burgemeester van Vollezele. Tot aan de openbare verkoop van 1921 had de familie Pardaens de hoeve in haar bezit.
In 1921 werd de hoeve verkocht aan paardenkweker en veearts Alfred Vanderscheuren. Samen met zijn broer breidde hij de abdijhoeve uit tot een stoeterij! Hij had een kampioen in 1920 met het trekpaard 'Prince Leopold' en heeft het Hof te Reepingen aangekocht om zijn trekpaarden op een imposante hoeve te presenteren.
Het is op 't Hof te Reepingen dat mijn (over)grootouders Ferdinand De Vos - Justine Van Laethem gelopen hebben bij de aankoop van hun trekpaard. Bij die aankoop ontvingen ze een gedenkkader waarop Prince Leopold afgebeeld stond, de stamvader van hun aankoop (zie foto).