Dit trekpaard is afkomstig uit de moerassige gebieden van zuid Poitou.De
weides stonden er gedurende verschillende maanden onder water.
Toen in 1599 Nederlandse deskundigen in opdracht van de Franse koning Hendrik IV
deze drassige de gebieden droog legden, brachten deze Nederlanders hun eigen paarden mee, zoals het
Fries paard en het Zeeuws trekpaard. Hengsten van deze rassen werden gekruist met lokale merries. Zo
ontstond een ras dat 'Poitiers' genoemd werd.
Dit trekpaard werd veel gebruikt voor het fokken van muildieren en dankt
hieraan zijn Franse naam 'poitevin mulassier'.
Het beenwerk is krachtig met een rijkelijk behang. De hoeven zijn zeer breed
en plat zoals dat bij meerdere rassen uit gebieden met moerassen en drassige gronden te zien is.
Als vachtkleuren ziet men naast algemeen voorkomende kleuren ook meerdere
varianten van de wildkleur zoals grijzen, muiskleurigen, bruinen en roodachtigen met als kenmerk 'de
aalstreep' (dit is een donker gekleurde streep in de vacht over de volledige lengte van de rug van het
hoefdier).
Tegenwoordig is dit ras zeldzaam en staat het op de lijst van bedreigde
huisdierrassen.
De Poitevin wordt gebruikt als een elegant trekpaard voor zware koetsen, als
rustig en betrouwbaar rijpaard, voor hippotherapie en als sleeppaard in de bosbouw. Het ras werd in het
verleden voornamelijk gebruikt in de landbouw en voor het fokken van muildieren, waarbij de merries gekruist
werden met Poitou-ezels. Later werden ze gekweekt voor het paardenvlees.
Waarom werden deze gekruisd met poitou-ezels? Hieruit kwamen grote en sterke
muildieren, die werden ingezet in de landbouw en vooral in het Franse leger.